Verleden Vrijdag heeft de directie van Fergussen Hall aan alle achterblijfsters een caramelfuif aangeboden. Wij waren met ons tweeëntwintigen; groentjes en tweede-, derde- en vierdejaars, allen vreedzaam bijeen. De keuken is kolossaal groot met roodkoperen pannen en ketels op een rij aan den steenen muur. De kleinste ketel heeft nog veel van een stoomketel. Wij wonen hier met ons vierhonderden op Fergussen.
De chef-kok met een witte muts en schort kreeg nog 22 andere witte mutsen en schorten (ik begrijp niet waar hij die zoo vlug vandaan tooverde), en wij werden allen aan het werk gezet.
Het was éenig leuk, al hebben we wel eens betere caramels gegeten. Toen we klaar waren en wijzelf en de deurknoppen en alles in de keuken even vies en kleverig was, hebben we een processie georganiseerd en zijn we, met onze mutsen en schorten aan, elk met een groote vork, lepel of braadpan gewapend, door de gangen gemarcheerd naar de ontvangkamer, waar een half dozijn professoren en leeraressen rustig hun avond doorbrachten. Wij gaven een serenade met studentenliederen ten beste en boden hun verfrisschingen aan. Ze namen alles heel beleefd maar toch een beetje weifelend aan. Toen gingen wij weer naar onze kamers terug, en zwijgend en kleverig, op groote brokken caramel zuigend, bleven ze daar achter.
Nu zie je weer, Vadertje Langbeen, wat een welopgevoede dame ik hier nog eens zal worden.
Kijk eens naar deze penneschets. Geloof je niet werkelijk ook, dat ik een schilderes moest worden inplaats van een schrijfster?
Over twee dagen is de vacantie weer voorbij en dan zal ik alle meisjes weer hier zien. Nu is mijn toren wel een beetje eenzaam. Wanneer negen meisjes een huis bewonen, dat voor vierhonderd is gebouwd, kom je jezelf wel wat verlaten voor.
Elf bladzijden al! Arme lieveling, wat zul je moe zijn! Ik was eigenlijk van plan je alleen maar een kort bedankbriefje te schrijven, maar nu zie je, waartoe mijn schrijfsterstalent me niet al brengt!
Dag mijn oude, lieve Vadertje. Je bent een schat, dat je zoo aan me hebt gedacht. Ik zou volkomen gelukkig zijn, wanneer er niet een klein wolkje aan den hemel dreigde: in Februari beginnen de examens.
Dag lieveling, veel groeten vanJudy.
P.S. Misschien vind je het niet erg comme il faut, dat ik je zoo maar „lieveling” noem. Neem het me niet kwalijk. Ik moet toch iemand op de wereld liefhebben en ik heb alleen maar Juffrouw Lippett en jou, dus snap je wel, Vadertje, dat ik wel van jou moet houden, want aan haar heb ik het land.
Even voor het examen.
Mijn lieve Vadertje Langbeen.
Je moest ons hier op College eens zien blokken! Wij hebben allemaal vergeten, dat er ook eens een vacantietijd bestond. In de laatste vier dagen alleen heb ik 75 onregelmatige werkwoorden in mijn arm hoofd gepompt—het is nu maar te hopen, dat die er tot na het examen in blijven!
Sommige meisjes verkoopen hunne leerboeken wanneer ze die niet meer noodig hebben, maar ik wil de mijne alle houden. Wanneer ik dan eindelijk heelemaal afgestudeerd ben, zal mijn heele opleiding in een rijtje in mijn boekenkast staan en als ik iets niet weet, kan ik het dadelijk opslaan. Dat is veel secuurder dan al die wijsheid te onthouden, (dat gaat toch niet!)
Julia Pendleton kwam vanavond even binnen om me een buurvisite te brengen. Ze bleef hier een flink uur plakken en had het natuurlijk over „Familie”. Ik kon maar niet van haar afkomen. Ze wilde met alle geweld weten, welke mijn Moeders meisjesnaam was. Heb je ooit zoo'n onmogelijke vraag gehoord aan iemand, die uit een vondelingengesticht komt? Ik dorst haar niet te bekennen, dat ik het niet wist en zei toen maar den eersten den besten naam, die me te binnen schoot en dat was Montgomery. Ze wilde toen weten of ik van de Montgomery's uit Massachusetts of wel van die uit Virginia afstamde.
Haar moeder was een Rutherford. Die familie is (dat spreekt van zelf) verbazend oud en nog door huwelijk aan Hendrik VIII verwant. Van haar Vaders kant stamt ze van nog vóór Adam's tijd. Op de bovenste takken van haar stamboom huist een superieur apengebroed met zacht, zijachtig haar en extra lange staarten.
Ik was van plan je vanavond een lieven, aardigen en geestigen brief te schrijven, maar ik ben werkelijk te slaperig en te dood op. Het lot van een eerstejaars studente is werkelijk niet op rozen gebed.
Je haast geëxamineerdeJudy Abbott.
Zondag.
Liefste Vadertje Langbeen.
Ik heb allerafschuwelijkst nieuws voor je, maar ik zal niet dadelijk met de deur in huis vallen. Eerst moet ik probeeren je in een goed humeur te brengen.
Jerusha Abbott is haar schrijfstersloopbaan begonnen. Haar gedicht, getiteld „Uit mijn toren”, verschijnt in het tweede nummer van „De Maandelijksche” op de allereerste bladzij—een groote eer voor een eerste jaars. De Engelsche leerares hield me op weg naar de kapel even tegen en zei dat het een alleraardigst gedicht was. De zesde regel uitgezonderd, want die heeft te veel lettergrepen. Als je er iets om geeft, zal ik je er den volgenden keer een copie van sturen.
Wacht eens—heb ik niet nog iets aardigs om je te vertellen? O, ja, ik heb leeren schaatsenrijden en kan nu al heel alleen voortkrabbelen. En ik kan ook aan een touw van de zoldering van het gymnastieklokaal af naar beneden klauteren. En ik kan 1.50 M. hoog springen, misschien breng ik het nog wel tot twee Meter!
Van morgen preekte hier de bisschop van Alabama.
Prachtig! Zijn tekst was „Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt”. Hij wees er op, dat we niet zoo op gebreken van anderen moeten letten en ook de menschen niet mogen ontmoedigen met ons hard oordeel. Ik wou dat je er bij geweest was.
Vandaag is het de heerlijkste, zonnigste winterdag, die je je kunt voorstellen. IJskegels hangen aan de boomen en de heele wereld gaat onder een zware vracht sneeuw gebukt… behalve ik, want ik ga onder mijn groot verdriet gebukt.
Nu komt het nieuws! Vat moed, Judy, je moet het vertellen. Ben je nu heusch in een goed humeur?.... Ik ben voor Latijn en Meetkunde gezakt en moet nu de volgende maand herexamen doen. Ik vind het heel naar als je nu teleurgesteld bent, maar anders kan het me niet zooveel schelen, want ik heb een macht dingen geleerd, die niet op het programma staan. Hoor maar: ik heb 17 boeken gelezen en bundels gedichten, werkelijk heel goede boeken, zooals: „Vanity fair” en „Richard Feverel” en „Alice in Wonderland” en ook nog „Emerson's Essays” en het eerste deel van Gibbon's „Roman Empire” en de helft van Benvenuto Cellini's „Life”—interessant is dat, vind je ook niet? Hij had de gewoonte 's morgens rond te zwerven en bij gelegenheid eens een man te dooden, alles vóór zijn ontbijt.
NIEUWS van de MAAND
Judy leert schaatsen rijden en over een heele hoogte springen
Ook langs een touw naar beneden glijden
Rokken zijn lastig!
Ze krijgt twee herexamens en stort heete tranen
Maar ze gaat hard aan 't werk.
Dus nu zie je, dat ik nog knapper ben dan wanneer ik dat alles niet had gelezen en alleen maar door mijn Latijn was gekomen. Wil je het me dus dezen éénen keer vergeven wanneer ik je beloof nooit, nooit meer voor iets te zakken?
In zak en asch,Je Judy.
Lieve Vadertje Langbeen.
Vandaag krijg je een extra brief in het midden van de maand, want ik voel me zoo alleen en verlang er naar, je weer eens te schrijven. Het stormt buiten en het sneeuwt aanhoudend. Alle lichten in het gebouw zijn al uitgedraaid, maar ik heb sterke koffie gedronken en kan nu niet in slaap komen.
Ik heb vandaag Sallie en Julia en Leonora te soupeeren gevraagd. We hadden sardines en toast en sla, kaas en koffie. Julia zei, dat het heel gezellig geweest was, maar Sallie bleef nog hier om me te helpen opruimen.
Het zou heel geschikt zijn, als ik nu vannacht nog wat voor mijn Latijn ging werken, maar ik moet je eerlijk bekennen, dat ik daar heel weinig voor voel. We hebben Livius en De Senectute uit en ik ben nu met De Amicitia begonnen.
Vind je het goed als ik me (alleen maar voor een tijdje) voorstel, dat jij mijn grootmoeder bent? Sallie heeft er een en Julia en Leonora hebben er zelfs twee en ze spraken er vanavond alle drie over. Ik zou, geloof ik, niets zoo graag willen, als ook een eigen grootmoedertje te hebben. Dat is zoo'n lief, eerwaardig familielid. Dus, als je er werkelijk niets tegen hebt.... Toen ik gisteren in de stad was, zag ik er een met een allerdoddigst zwart kanten kapje met lila linten. Ik zal het jou dus geven met je 83sten verjaardag.
! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !
Dat is de klok van de kapel, die juist twaalf sloeg! Ik geloof, dat ik nu toch slaperig word.
Nacht Grootmoedertje! Ik houd heel veel van je.
Judy.
Midden Maart.
Lieve V.L.,
Ik ben druk bezig over mijn Latijn te blokken. Ik ben er mee bezig geweest, ik zal er mee bezig zijn, ik zal er gelukkig haast mee bezig geweest zijn. A.s. Dinsdag om 7 uur moet ik her-examen doen en ik zal er doorkomen of stralen. Je zult dus wel gauw weer van me hooren en als het eenmaal terecht is, zal ik je ook weer een behoorlijken brief kunnen schrijven. Vannacht moet ik me geheel aan den Ablativus Absolutus wijden.
In alle haast,je J. A.
26 Maart.
Den Heer V. L. Smith,
Mijnheer,
U hebt mij nog nooit op een enkelen vraag antwoord gegeven. U toont nooit de minste belangstelling in wat ik doe. U bent ongetwijfeld de allervervelendste van al die afschuwelijk-vervelende Regenten en dat U me hier een goede opleiding laat genieten, doet U niet, omdat U een steek om me geeft, maar vindt alleen zijn oorsprong in een zeker plichtsgevoel.
Ik weet absoluut niets omtrent u; ik ken zelfs uw naam niet. Ik twijfel er geen oogenblik aan of u gooit al mijn brieven in de prullemand zonder zelfs de moeite te nemen ze te openen. Van nu af aan zal ik u slechts over mijn werk schrijven.
Verleden week had ik her-examen voor Latijn en Meetkunde. Ik slaagde voor beide vakken.
Hoogachtend,Jerusha Abbott.
2 April.
Mijn lieve Vadertje Langbeen,
Ik ben een Mispunt.
Vergeet alsjeblieft dien afschuwelijken brief, dien ik je verleden week zond. Ik voelde me dien nacht afschuwelijk verlaten en ellendig en ik had erge keelpijn. Ik wist het toen niet, maar mijne amandelen waren gezwollen en ik had influenza en nog een macht andere vervelende dingen.
Ik lig nu al zes dagen in het ziekenhuis en ik mag vandaag voor het eerst weer opzitten en aan jou schrijven. De hoofdverpleegster is heel, heel lief, maar ik heb den heelen tijd aan dien vervelenden brief moeten denken en ik zal niet beter worden, voordat ik er zeker van ben, dat je me vergeeft.
Hier zie je meteen hoe ik toegetakeld ben met dien dikken doek om mijn hoofd geknoopt! Heb je nu niet een beetje medelijden met me? Ik heb gezwollen amandelen. Ik heb nu al het heele jaar Menschkunde gehad en toch wist ik niets van die amandelen af. Wat is onze opvoeding toch oppervlakkig!
Ik kan nu niet verder schrijven, want ik word een beetje duizelig van het lange opzitten. Vergeef me, dat ik zoo ondankbaar en brutaal geweest ben. Ik ben èrg slecht opgevoed.
Je je liefhebbendeJudy Abbott.
In het Ziekenhuis.4 April.
Liefste schat van een Vadertje Langbeen,
Toen ik gisteravond tegen donker in bed opzat, naar den regen keek en allerverschrikkelijkst het land had aan het leven hier in die groote inrichting, kwam de verpleegster met een lange witte doos, aan mij geadresseerd, die met de snoezigste rose rozenknopjes was gevuld. En wat nog veel aardiger was, er zat een kaartje binnen-in, waarop een paar vriendelijke zinnetjes met een grappig, stijl handje geschreven (maar toch toont je schrift veel karakter). Dank je lieveling, dank je heel, héél hartelijk. Dat is nu het eerste werkelijke cadeau, dat ik ooit in mijn leven heb gekregen. En zoo'n kleine baby ben ik nog, dat ik stil ging liggen en zachtjes huilde, omdat ik me zoo gelukkig voelde.
Nu ik zeker weet dat je mijn brieven wel leest, zal ik je in het vervolg nog veel meer vertellen en ze zoo interessant maken, dat je ze nog allemaal zult bewaren, met een rood zijden lintje er om heen gebonden. Maar neem alsjeblieft die ééne nare er uit en verbrand hem. Ik zou het ellendig vinden, als je die ooit weer eens te voorschijn haalde.
Dank je, Vadertje, dat je een zieke, knorrige en landerige eerste jaars zoo gelukkig hebt gemaakt. Je zult wel een groote familie hebben en een massa vrienden die van je houden, en je weet dus niet hoe ellendig het is, wanneer je je zoo vreeselijk verlaten voelt.
Dàg. Ik beloof je, nooit meer naar tegen je te zijn, omdat ik nu weet, dat je een werkelijk bestaand mensch bent en ik zal je ook nooit meer met vragen lastig vallen.
Altijd,Je kleine Judy.
Maandag, 8 uur.
Lieve Vadertje Langbeen,
Je bent toch niet de regent geweest, die op die pad is gaan zitten? Ze vertelden me naderhand, dat die ongedeerd met een plof er onderuit sprong. Het zal dus wel bij een dikkeren regent gebeurd zijn, denk ik.
Herinner je je dat kleine holletje met tralies ervoor, bij het waschhuis van het John Grier Home? Elk voorjaar, wanneer de padden weer te voorschijn kwamen, maakten we jacht op ze en stopten dan heele benden in dat holletje. En af en toe sprongen ze er dan uit en kwamen ze ook in 't waschhuisje en brachten ons zoo wat afleiding op die vervelende waschdagen. We kregen dan natuurlijk allemaal erge straf maar toch konden we het nooit laten, die padden telkens en telkens weer te vangen.
En op een goeden dag (ik zal je maar niet met kleine bijzonderheden vervelen) maar in elk geval, toen kwam een van onze vetste padden in een van de groote leeren clubstoelen in de regentenkamer terecht. En dien middag op den Regentendag—maar ik hoef je niets verder te vertellen, want je bent er natuurlijk ook bij geweest en herinnert je nu zeker wel de rest.
Wanneer ik nu na langen tijd onpartijdig aan het geval terugdenk, moet ik eerlijk bekennen, dat onze straf verdiend was en—als ik me tenminste goed herinner—zelfs in evenredigheid met de zonde.
Ik weet niet, waarom ik juist vandaag zoo'n zin heb, al die oude herinneringen weer eens op te frisschen. Misschien roepen het voorjaar en de padden mijn ouden ondeugenden geest wakker. Alleen het feit, dat hier geen enkele regel ons verbiedt er een verzameling padden op na te houden, weerhoudt me, aan die lust toe te geven.
Na kerk, Donderdag.
Wat denk je wel, dat mijn lievelingsboek is? Op het oogenblik meen ik, want ik verander alle drie dagen. „Wuthering Heights!” Emily Brontë was nog heel jong toen ze het schreef, was zelfs nog nooit buiten het kerkhof van Haworth geweest. Ze had nog nooit in haar heele leven een man gekend. Hoe kon ze dan toch zoo'n man als Heathcliffe beschrijven?
Ik zou het niet kunnen. Soms ben ik op eens erg bang, dat ik heelemaal geen schrijfsterstalent heb. Zou je erg teleurgesteld zijn wanneer ik geen groote schrijfster werd? Nu het in het voorjaar zoo mooi wordt met al dat jonge groen en die zwellende knoppen, zou ik die boeken wel den rug willen toedraaien en naar buiten, in het veld, hollen. Daar kun je toch zoo'n macht avonturen beleven en het is veel leuker boeken te lezen dan ze te moeten schrijven!
Бесплатно
Установите приложение, чтобы читать эту книгу бесплатно
О проекте
О подписке