Читать бесплатно книгу «Het Geld van Robinson Crusoe» David Ames Wells полностью онлайн — MyBook
cover



Het eerste menschelijke wezen, dat Robinson Crusoe gezelschap kwam houden op zijn eiland, was Vrijdag en vervolgens Vrijdag’s vader. Maar zelfs deze vermeerdering van personen had nog geen behoefte aan geld tengevolge, omdat deze drie menschen tesamen slechts één familie vormden, waarvan de leden volkomen samenwerkten en alle nuttige dingen, die zij in gemeenschap verkregen, onderling deelden, zonder ruilhandel met elkander te drijven. Maar toen Will Atkins kwam met de Engelsche zeelieden en, zooals wij mogen aannemen, het bevolkingscijfer van het eiland aanmerkelijk en blijvend vermeerderde, werd een nieuwe maatschappelijke orde van zaken onvermijdelijk. Onderscheid van karakter en smaken en een natuurlijk verlangen naar persoonlijke onafhankelijkheid maakten het weldra onmogelijk, dat allen tesamen zouden leven en alles deelen als één groote familie. En weldra leerde het eigenbelang hun ook, dat het voor de vermeerdering der productie en de verbetering der qualiteit van alles wat de nieuwe gemeenschap in haar geheel noodig had, wenschelijk was, indien niet iedereen in al zijn eigen behoeften trachtte te voorzien en daarom nu eens het werk van een timmerman of een bakker en dan weer dat van een kleermaker, een metselaar enz. deed; maar dat het voor elkeen het beste was om zich uitsluitend tot één vak te bepalen, zich daarin te bekwamen en zichzelf de dingen, welke hij niet zelf vervaardigde en die hij noodig mocht hebben, te verschaffen, door zijn eigen producten of diensten te ruilen tegen de producten of diensten van een ander. Zij begrepen instinctmatig, dat Robinson Crusoe, al was hij oorspronkelijk een beschaafd mensch geweest, onvermijdelijk een echte wilde zou zijn geworden, wanneer hij alleen was gebleven op het eiland en wel uitsluitend daarom, omdat hij er alleen was en geen ruilhandel kon drijven. Gedurende eenigen tijd hielden de voorwerpen, die hij uit het wrak had kunnen redden, hem nog op een zeker peil van beschaving, want alles wat het schip hem gebracht had—de messen, bijlen, geweren, stof, enz.—was kapitaal of het product van de vereenigde arbeidskrachten van andere menschen. Maar als het schip hem niets had gebracht, dan had hij alles zelf moeten maken: “zijn hoed, zijn kleeren, zijn voetbekleeding, zijn brood, zijn vleesch door middel van zijn pijl en boog, zijn huis met behulp van zijn bijl, zijn bijl met behulp van zijn hamer, zijn hamer.... ja, hoe hij zijn hamer had moeten maken, mag de hemel weten”—en hij zou een wilde geworden zijn, al zijn beschaving ten spijt; omdat het hem met inspanning van al zijne krachten ternauwernood mogelijk zou zijn geweest om zichzelf een schamel bestaan te verzekeren.

Eene systematische arbeidsverdeeling en een ruilhandel in producten en diensten deden aldus voor het eerst hun intrede op het eiland en vormden een onderdeel van een verbeterd productiesysteem en het middel voor de bewoners om in hun levensonderhoud te voorzien. En hierbij dient tevens opgemerkt te worden, dat daar artikelen en diensten nu voor het eerst ruilbaar werden, dezen ook voor het eerst dat attribuut verkregen, dat wij “waarde” noemen.

Hoofdstuk III.
De periode van goederenruil

Alle ruilhandel moet evenwel in den aanvang direct van den eenen persoon tot den anderen hebben plaats gevonden, of, zooals wij het uitdrukken, in den vorm van goederenruil door gelijk oversteken; door het geven van een zekere hoeveelheid van één soort artikelen of diensten voor een overeenkomstige hoeveelheid van een ander soort artikelen of diensten—koren voor stof, bont en huiden voor messen of tabak, zóóveel werk om een huis te bouwen voor zóóveel bekwaamheid om een cano te vervaardigen. Maar in deze geheele methode van handeldrijven, die, hoewel de oudste, nog steeds in geruime mate in zwang is zelfs onder de meest beschaafde naties, was geen plaats voor het gebruik of de tusschenkomst van geld en bij gevolg bestond er ook niet zooiets als een prijs, want prijs is, zooals we al eerder hebben vastgesteld, de koopkracht van een artikel of dienst uitgedrukt in geld.

Maar de menschen op het eiland van Robinson Crusoe ondervonden weldra, dat er groote bezwaren verbonden waren aan de methode van handeldrijven uitsluitend op den grondslag van directe goederenruil, bezwaren van zulk een ernstigen aard, dat deze, wanneer zij niet werden weggenomen, wel eens allen verderen vooruitgang in beschaving en maatschappelijke ontwikkeling voor de toekomst onmogelijk zouden kunnen maken. De ontdekking van dit feit vond ongeveer op de volgende wijze plaats:

Twist, die kleermaker was en een jas gemaakt had, ontdekte opeens dat al zijn brood op was: en daar hij honger had, staakte hij zijn werk en ging Needum, den bakker, opzoeken om een ruil aan te gaan. Het kostte hem geen moeite om Needum te vinden, die juist bezig was zijn oven op te stoken en die een grooten voorraad brood had om te verkoopen; maar omdat de bakker in het bezit was van alle jassen, die hij noodig had, weigerde hij om handel te drijven. Alleen deelde hij Twist welwillend mede, dat, wanneer deze soms iemand ontmoeten mocht, die graan of meel over had, hij (Needum) dien heel graag in ruil daarvoor voorzien zou van al het brood, dat hij noodig had; maar daar de kleermaker geen landbouwer en evenmin een molenaar was en daarom deze artikelen niet bezat, begaf hij (Twist) zich op weg naar het andere uiteinde van het eiland, waar een andere bakker woonde, om te zien hoe het met dezen gesteld was op het punt van kleeren. Onderweg werd Twist ingehaald door Pecks, den metselaar, die geen jas had en daar deze juist datzelfde kleedingstuk noodig had, dat Twist gemaakt had, was hij opgehouden met het bouwen van een steenen muur om den kleermaker te gaan zoeken, aan wien hij nu het voorstel deed om een jas met hem te ruilen tegen een nieuwen schoorsteen. Maar daar Twist al twee schoorsteenen op zijn huis had en niets om te koken, en omdat hij dus geen behoefte had aan een derden schoorsteen, had de metselaar al evenmin succes met zijn poging om handel te drijven met den kleermaker, als de kleermaker een oogenblik tevoren met den bakker had gehad. Tenslotte, na heel wat moeite en heen en weer reizen, wat voor hem tevens een groot verlies aan tijd en arbeid beteekende, vond Twist een bakker, die brood wilde ruilen voor de jas en Pecks een kleermaker, die een jas wilde geven voor een schoorsteen; en intusschen had Needum zijn bakkerij gesloten om Diggs, den landbouwer, op te zoeken, die genegen was om hem graan te verschaffen voor brood. Maar toen nu eindelijk al die verschillende menschen bij elkander waren gekomen om onderling hun producten en diensten te verhandelen, deed zich dadelijk een nieuwe moeilijkheid voor en zulk een onoverkomelijke moeilijkheid, dat ieder voor zich er ernstig over dacht of het niet beter was, dat hij maar naar huis ging en probeerde om elk voorwerp voor zichzelf te produceeren, inplaats van iets te verruilen. “Want hoe”, zeiden zij allen, “kunnen wij nu uitmaken, wat naar verhouding de onderlinge waarde is van onze verschillende artikelen en diensten, die wij met elkander willen ruilen?”

“Hoe kan ik weten,” zeide Twist, “hoeveel brooden ik zou moeten krijgen voor mijn jas?” “Of ik,” zeide Pecks, “hoe kan ik uitmaken, hoe hoog en breed de schoorsteen moet zijn, dien ik zal maken voor mijn kleedingstuk?” En Diggs begon met Needum te twisten, omdat deze laatste hem zijn geheele afbetaling in brood ineens wilde afdragen; terwijl Diggs, wien het vooruitzicht om tot in lengte van dagen op oudbakken en waarschijnlijk zelfs beschimmeld brood te moeten leven, allerminst toelachte, zijn graan door den bakker betaald wilde hebben tegen het tarief van één versch brood per dag. Wat de arme Twist betreft, die was langzamerhand zoo gedwee geworden door den honger, dat hij niet meer het hart had om zich te verzetten tegen het voorstel, dat hij een karrevracht brood ineens zou krijgen in ruil voor zijn jas, hoewel zijn huis zóó klein was, dat hij een gedeelte van zijn “afbetaling” op zijn dak zou moeten opstapelen, waar het ongetwijfeld door anderen dan door zijn eigen familieleden zou worden opgegeten.

Omstreeks denzelfden tijd had nog een ander veelbesproken incident op het eiland plaats. Een man, die niets te verkoopen had dan zijn werkkracht, had zich verhuurd om een schip te laden met steenkool—waarvan een ader ontdekt was geworden; en na een geheelen dag hard gewerkt te hebben, had hij als loon voor zijn diensten een ton steenkool gekregen. Maar daar deze arbeider nu juist voedsel en huisvesting noodig had en geen steenkool, (hoe nuttig dit laatste artikel overigens ook mocht zijn), bleef hem niets anders over dan te probeeren of hij zijn steenkool ook kon ruilen en dat wel zoo gauw mogelijk om in zijn onmiddellijke levensbehoeften te voorzien. Hij was te arm om een paard en kar te kunnen huren; daarom leende hij een kruiwagen, dien hij met steenkool vulde en zoo trok hij er op uit om menschen te zoeken, die voedsel en huisvesting te verkoopen hadden. Maar al die menschen waren toevallig al ruimschoots voorzien van steenkool; en den volgenden ochtend zag men den arbeider nog maar steeds zijn uiterst nuttig handelsartikel onverruild door de stad kruien, op het punt om in elkaar te zakken van honger en uitputting. Een dergelijke ervaring deden ook enkele losse knechts van een slager, een hoefsmid en een timmerman en den bediende van een manufacturenzaak op, die respectievelijk voor hun dagwerk ontvingen een schapenvel, een dozijn hoefijzers, een stuk dennenhout en twee el rood flanel. Al deze menschen waren wegens lichamelijke uitputting niet in staat om den volgenden dag hun werk te hervatten en zij zagen allen ook heel goed in, dat zij er niet zoo heel veel beter aan toe zouden zijn geweest, als ieder van hen alleen in vleesch, of alleen in drank of in huisvesting uitbetaald was geworden, in plaats van in steenkool, huiden, timmerhout, hoefijzers of stof.


De werklieden belegden derhalve een vergadering en namen dadelijk het volgende besluit: “Dat, daar het systeem om een arbeider te betalen met een hoeveelheid van het door hem geproduceerde artikel, evenveel tijd en werk noodzakelijk maakte om zijn loon dienstig te maken aan zijn behoeften als vereischt werd voor den arbeid zelven, waarmee hij het voornoemde loon verdiende; het, bijgevolg, slechts rechtvaardig was, indien de werkgevers hun arbeiders zouden veroorloven om de helft van den geheelen werktijd, waarvoor zij betaald werden, te besteden voor het omzetten van hun verdiensten in die artikelen, waarmee zij in hun onmiddellijke behoeften konden voorzien.” Maar de werkgevers antwoordden hierop, dat een dergelijke overeenkomst niet alleen gelijk zou staan met een verdubbeling der loonen in verhouding tot de directe productie, maar dat bovendien de productie zelve daardoor tot op de helft zou verminderen, hetgeen een algemeene schaarschte tengevolge zou hebben, zoodat de verdere materieele ontwikkeling van het land zeer belemmerd, zoo niet volkomen onmogelijk gemaakt zou worden.

Zoo kwam het, dat er een ernstig geschil rees tusschen de vertegenwoordigers van den arbeid en de vertegenwoordigers van het kapitaal, hetgeen, zooals altijd in een dergelijk geval, ontzachelijke verliezen ten gevolge had, niet alleen voor allen, die direct bij de zaak betrokken waren, maar voor de geheele gemeenschap.

Бесплатно

0 
(0 оценок)

Читать книгу: «Het Geld van Robinson Crusoe»

Установите приложение, чтобы читать эту книгу бесплатно