Читать книгу «Een Schreeuw Van Eer » онлайн полностью📖 — Моргана Райс — MyBook.

Erec denderde over het grote plein van de stad, dat werd omgeven door lage, eeuwenoude stenen muren. Hij galoppeerde door de smalle straatjes, fel verlicht door fakkels. De gebouwen stonden zo dicht op elkaar dat het een claustrofobisch gevoel gaf. De straten waren vergeven van de mensen, en ze leken vrijwel allemaal dronken. Ze strompelden, schreeuwden luid, er waren opstootjes. Het was één groot feest. En vrijwel elke zaak was een taverne of een gokhal.

Erec wist dat hij goed zat. Hij voelde dat Alistair hier ergens was. Hij slikte en hoopte dat hij niet te laat was.

Hij arriveerde bij een uitzonderlijk grote taverne in het centrum van de stad. Er hingen grote groepen mensen buiten, en hij bedacht zich dat het een goede plek zou zijn om te beginnen.

Erec steeg af en haastte zich naar binnen. Hij baande zich een weg tussen de dronken mensen door, naar de herbergier, die achterin stond en de namen van mensen opschreef terwijl hij hun munten aannam en hen naar hun kamers wees. Het was een slijmerig uitziende man, met een valse glimlach. Hij zweette, en wreef in zijn handen terwijl hij de munten telde. Hij keek op naar Erec met zijn valse glimlach.

“Een kamer, meneer?” vroeg hij. “Of bent u op zoek naar vrouwen?”

Erec schudde zijn hoofd en ging dichterbij de man staan, zodat hij hem goed zou verstaan.

“Ik ben op zoek naar een handelaar,” zei Erec. “Een slavenhandelaar. Hij is hier nauwelijks een dag geleden gearriveerd, uit Savaria. Hij heeft waardevolle vracht meegenomen. Menselijke vracht.”

De man likte aan zijn lippen.

“Wat u zoekt is waardevolle informatie,” zei de man. “Ik kan die verstrekken, net zo makkelijk als dat ik een kamer van verstrekken.”

De man leunde naar voren en wreef zijn wijsvingers tegen elkaar, waarna hij zijn hand opstak. Hij keek op naar Erec en glimlachte, terwijl het zweet zich op zijn bovenlip vormde.

Erec walgde van de man, maar hij wilde informatie, en hij had geen tijd te verspillen, dus hij reikte in zijn zak en legde een grote gouden munt in de hand van de man.

De ogen van de man sperden zich open terwijl hij de munt bekeek.

“Goud van de Koning,” observeerde hij, onder de indruk.

Hij bekeek Erec van top tot teen met een blik van respect en bewondering.

“Bent u hier helemaal uit het Koninklijk Hof naar toe gekomen?” vroeg hij.

“Genoeg,” zei Erec. “Ik ben degene die de vragen stelt. Ik heb je betaalt. Vertel me nu: waar is de handelaar?”

De man likte weer aan zijn lippen, en leunde toen dichterbij.

“De man die u zoekt heet Erbot. Hij komt eens per week langs met een nieuwe lading hoeren. Hij verkoopt ze aan de hoogste bieder. U zult hem waarschijnlijk in zijn zaak vinden. Volg deze straat naar het einde, daar is het. Maar als het meisje dat u zoekt van enige waarde is, is ze waarschijnlijk al weg. Zijn hoeren houden het niet lang vol.”

Erec draaide zich om, van plan om te gaan, toen hij voelde hoe een warme, klamme hand zijn pols beetpakte. Hij draaide zich verrast om naar de herbergier.

“Als het hoeren zijn die u zoekt, waarom probeert u er dan niet één van mij? Ze zijn net zo goed als die van hem, en voor de helft van de prijs.”

Erec walgde van de man en keek hem vol afkeer aan. Als hij meer tijd had gehad, had hij hem waarschijnlijk gedood, alleen al zodat hij de wereld van een dergelijke man kon verlossen. Maar hij besloot dat hij het niet waard was.

Erec schudde zijn hand van zich af, en boog zich naar de man toe.

“Raak me nog één keer aan,” waarschuwde Erec, “en je zult wensen dat je het nooit gedaan had. Doe nu twee stappen naar achteren voor ik een mooi plekje vindt voor deze rapier in mijn hand.”

De herbergier keek naar beneden. Zijn ogen sperden zich open van angst, en hij deed snel een aantal stappen terug.

Erec draaide zich om en stormde de kamer uit, terwijl hij klanten uit zijn weg duwde. Hij barstte door de deur naar buiten. Hij had nog nooit zo van de mens gewalgd.

Erec besteeg zijn paard, dat snoof en hinnikte naar een aantal dronken voorbijgangers die het dier ongetwijfeld wilden stelen. Hij vroeg zich af of ze het daadwerkelijk geprobeerd zouden hebben als hij niet terug was gekomen, en hij nam zich voor zijn paard de volgende keer beter vast te binden. Hij verbaasde zich over de ondeugden in deze stad. Gelukkig was zijn paard, Warfkin, een gehard strijdpaard, en als iemand zou trachten om hem te stelen zou hij hem vertrappelen.

Erec spoorde Warfkin aan en ze gingen door de smalle straat, terwijl Erec zijn best deed om de groepen mensen te ontwijken. Het was al laat, en toch leken de straten steeds drukker te worden. Meerdere donkaarden schreeuwden naar hem terwijl hij te snel langs hen reed, maar het kon hem niets schelen. Hij voelde dat Alistair binnen zijn bereik was en hij zou voor niets stoppen tot hij haar terug had.

De straat liep dood tegen een stenen muur, en het laatste gebouw aan de rechterkant was een scheve taverne met witte muren van klei en een rieten dak, dat eruit zag alsof het betere dagen had gekend. Afgaande op de blikken van de mensen die naar binnen en naar buiten liepen, was dit de plek.

Erec steeg af, bond zijn paard stevig aan een paal vast, en barstte door de deuren. Hij stopte, verrast.

De ruimte was schaars verlicht. Het was één grote ruimte met een paar flikkerende fakkels aan de muren en een dovend vuurtje in de haard in de verste hoek. Overal lagen tapijten op de grond, met daarop schaars geklede vrouwen die met dikke touwen aan elkaar en aan de muren waren vastgebonden. Ze leken allemaal onder invloed te zijn—Erec kon de opium in de lucht ruiken, en zag hoe een pijp werd rondgedeeld. Een paar netjes geklede mannen liepen door de kamer en schopten hier en daar tegen de voeten van de vrouwen, alsof ze de koopwaar uittestten om te beslissen wat ze wilden kopen.

In de verste hoek van de kamer zat een man op een kleine, rode fluwelen stoel. Hij droeg een zijden mantels. Aan weerszijden van hem zaten vrouwen geketend op de vloer, en achter hem stonden een aantal enorme gespierde mannen, hun gezichten bedekt met littekens. Ze waren langer en breder dan Erec, en zagen eruit alsof ze zin hadden om iemand van kant te maken.

Erec nam alles in zich op en realiseerde zich dat dit een sekskamer was. Deze vrouwen waren te huur, en die man in de hoek was de kingpin, de man die Alistair had meegenomen—en waarschijnlijk ook de rest van deze vrouwen. Erec besefte dat Alistair in deze kamer zou kunnen zijn.

Hij kwam in actie en haastte zich verwoed langs de rijen van vrouwen, terwijl hij hun gezichten scande. Er waren tientallen vrouwen in de ruimte, sommigen van hen bewusteloos, en de ruimte was zo slecht verlicht dat hij niet alles goed kon zien. Hij keek van gezicht naar gezicht terwijl hij tussen de vrouwen door liep, tot hij plotseling een grote hand tegen zijn borst aanvoelde.

“Al betaalt?” klonk een norse stem.

Erec keek op en zag een enorme man over hem heen gebogen staan, die dreigend op hem neer keek.

“Wil je naar de vrouwen kijken, dan moet je dokken,” bulderde de man in zijn lage stem. “Dat zijn de regels.”

Erec voelde een ongelofelijke haat voor de man in zich opwellen, en voordat de man met zijn ogen kon knipperen had hij hem met de onderkant van zijn handpalm in zijn keel geraakt.

De man snakte naar adem, zijn ogen wijd opengesperd, en viel op zijn knieën terwijl hij zijn keel vastgreep. Erec gaf hem een elleboog tegen zijn slaap, en de man viel plat op zijn gezicht.

Erec liep snel tussen de rijen door, wanhopig op zoek naar Alistairs gezicht, maar ze was nergens te bekennen. Ze was hier niet.

Erecs hart bonsde terwijl hij zich naar de verste hoek haastte, naar de oudere man die in de stoel zat en alles overzag.

“Heeft u iets gevonden dat u bevalt?” vroeg de man. “Iets waar u op zou willen bieden?”

“Ik ben op zoek naar een vrouw,” begon Erec, die probeerde kalm te blijven, “en ik zeg dit maar één keer. Ze is lang, met lang blond haar en groenblauwe ogen. Haar naam is Alistair. Ze is zo’n twee dagen geleden uit Savaria meegenomen. Er is me verteld dat ze hierheen is gebracht. Is dat waar?”

De man schudde langzaam zijn hoofd en grijnsde.

“Het bezit dat u zoekt is al verkocht, ben ik bang,” zei de man. “Een mooi exemplaar. U heeft een goede smaak. Kies een andere, dan zal ik u korting geven.”

Erec voelde een woede die hij nog nooit eerder had gevoeld.

“Wie heeft haar meegenomen?” gromde Erec.

De man glimlachte.

“Jee, u lijkt erg gefixeerd op deze specifieke slaaf.”

“Ze is geen slaaf,” gromde Erec. “Ze is mijn vrouw.”

De man keek hem aan, geschokt—en gooide plotseling zijn hoofd achterover terwijl hij bulderde van het lachen.

“Uw vrouw! Dat is een goeie. Niet meer, mijn vriend. Ze is nu het speeltje van iemand anders.” Het gezicht van de herbergier vertrok in een kwaadaardige grijns, en hij gebaarde naar zijn handlangers. “Gooi dit stuk vuil eruit.”

De twee gespierde mannen kwamen naar voren met een snelheid die Erec verraste, en grepen naar zijn borst.

Maar ze realiseerden zich niet met wie ze te maken hadden. Erec was sneller dan hen beiden. Hij stapte opzij, greep de pols van een van de mannen en boog hem terug tot de man plat op zijn rug viel. Tegelijkertijd gaf hij de ander een elleboog in zijn keel.

Erec vermorzelde de luchtpijp van de man op de vloer, die bewusteloos raakte, en gaf de ander, die in paniek naar zijn keel greep, een kopstoot waardoor ook hij bewusteloos raakte.

Erec stapte over de twee bewusteloze mannen heen naar de herbergier, die nu zat te beven in zijn stoel, zijn ogen wijd opengesperd van angst.

Erec greep de man bij zijn haar, rukte zijn hoofd naar achteren en hield een mes tegen zijn keel aan.

“Vertel me waar ze is, dan laat ik je misschien leven,” gromde Erec.

De man stamelde.

“Ik zal het u vertellen, maar u verspilt uw tijd,” antwoordde hij. “Ik heb haar aan een heer verkocht. Hij heeft zijn eigen leger met ridders en leeft in zijn eigen kasteel. Het is een erg machtige man. Zijn kasteel is nog nooit overvallen. En hij heeft een heel leger tot zijn beschikking. Hij is een erg rijke man—hij heeft een leger van huurlingen die alles doen wat hij zegt. Hij houdt ieder meisje dat hij koopt. U kunt haar op geen enkele manier bevrijden. Dus ga terug naar waar u vandaan komt. Ze is weg.”

Erec duwde het mes dieper tegen de keel van de man, tot er bloed verscheen, en de man schreeuwde het uit.

“Waar is deze heer?” snauwde Erec, die zijn geduld begon te verliezen.

“Zijn kasteel is in het westen van de stad. Neem de westelijke stadspoort, en volg de weg tot hij niet meer verder gaat. Daar zult u zijn kasteel zien. Maar het is tijdverspilling. Hij heeft goed geld voor haar betaalt—meer dan wat ze waard was.”

Erec had er genoeg van. Zonder te pauzeren sneed hij de sekshandelaar de keel door. Bloed gutste over hem hen terwijl de man dood in zijn stoel zakte.

Erec keek neer op het levenloze lichaam, op de bewusteloze handhangers, en walgde van alles. Hij kon niet geloven dat een plek als deze echt bestond.

Erec liep de kamer door en begon de touwen door de snijden waar de vrouwen mee waren vastgebonden. Hij bevrijdde ze één voor één. Meerdere van hen sprongen op en renden naar de deur. Al snel waren ze allemaal vrij, en ze haastten zich naar buiten. Sommigen waren te ver heen om zelfstandig te bewegen, en anderen hielpen hen.

“Wie u ook bent,” zei een vrouw tegen Erec, terwijl ze stopte bij de deur. “God zegene u. En waar u ook heen gaat, moge God u helpen.”

Erec waardeerde de dankbaarheid en de zegening; en hij had het vermoeden dat waar hij heen ging, hij het nodig zou hebben.

1
...