Читать бесплатно книгу «Sprookjes: Tweede verzameling» Братьев Гримм полностью онлайн — MyBook

XLII.
De Peet

Een arme man had zooveel kinderen, dat hij de heele wereld al gevraagd had peet te staan, en toen er nog een kind bijkwam, was er niemand meer over, dien hij vragen kon. Hij wist niet wat te beginnen, legde zich vol zorg te bed en sliep in. Toen droomde hij, dat hij de stad uit moest loopen tot voor de poort, en den eersten dien hij daar buiten tegen kwam moest hij als peet vragen. Toen hij wakker werd besloot hij zijn droom te volgen, en liep de stad uit, en den eersten dien hij buiten de poort zag, vroeg hij peet te staan. De vreemde schonk hem een glaasje water en zei: »dit is een wonderbaar water, daarmee kunt ge zieken gezond maken; maar ge moet opletten waar de dood staat. Staat hij bij het hoofd, dan moet je de zieke van het water geven, en hij zal genezen, maar staat hij bij de voeten, dan is alles vruchteloos en hij moet sterven.« Van nu af aan kon de man altijd zeggen, of een zieke weêr beter kon worden, hij werd beroemd en verdiende veel geld. Eens werd hij bij het kind van den koning geroepen, en toen hij binnenkwam stond de dood bij het hoofdeneind; hij genas het toen met het water; zoo ging het ook den tweeden keer, maar de derdemaal stond de dood bij de voeten en het kind moest sterven.

De man wou toch den peet eens bezoeken en hem vertellen hoe het met het water gegaan was. Maar toen hij in het huis kwam ging het daar zonderling toe. Op de eerste verdieping waren de bezem en de luiwagen aan ’t vechten, en gingen elkaâr duchtig te lijf. Hij vroeg: »waar woont mijnheer de Peet?« De bezem antwoordde: »een trap hooger.« Op de tweede verdieping lag een heele hoop doode vingers. Hij vroeg: »Waar woont mijnheer de Peet?« Een van de vingers antwoordde: »een trap hooger.« Op de derde verdieping lag een stapel doodshoofden, die wezen hem ook een trap hooger. Op de vierde zag hij visschen boven een vuur staan prutsen die bakten zich zelf. Zij zeiden ook: »een trap hooger.« En toen hij eindelijk op de vijfde verdieping was gekomen, kwam hij voor een kamer en keek door het sleutelgat, daar zag hij den peet met een paar lange horens. Toen hij de deur opendeed en binnen ging, kroop de peet gauw in bed en dekte zich toe. En de man zei: »Mijnheer Peet, wat gebeuren er toch voor rare dingen in uw huis? Op de eerste verdieping vochten de luiwagen en de bezem, en sloegen geweldig op elkaâr los.« »Wat ben je onnoozel!« zei de peet, »dat waren de knecht en de meid, die een praatje hielden.« »Op de tweede verdieping, lagen doode vingers.« «Wat ben jij een stommerik! Het waren schorseneeren.« »Op de derde verdieping lag een stapel doodskoppen.« «Domkop! dat waren witte koolen.« »Op de vierde verdieping lagen visschen in een pan te prutsen, die bakten zichzelf.« Toen hij dat gezegd had, kwamen de visschen en dienden zichzelf op. »En toen ik de vierde trap was opgeklommen, keek ik door het sleutelgat, en toen zag ik u Peet, en ge hadt lange, lange horens.« »Och, dat is niet waar!« De man werd bang en liep weg, gelukkig maar, want wie weet wat de Peet hem anders nog gedaan had!

XLIII.
Vrouw Trude

Er was eens een klein meisje: zij was eigenzinnig en wijsneuzig, en als haar ouders haar iets zeiden, gehoorzaamde zij niet: hoe kon dat nu goed gaan? Eens op een dag zeide zij tegen haar ouders: »ik heb al zoo dikwijls van vrouw Trude gehoord, nu wil ik er toch eens heengaan: de menschen zeggen, dat het er zoo wonderlijk bij haar uitziet, en er moeten zulke vreemde dingen in haar huis zijn, dat ik echt nieuwsgierig ben geworden.« De ouders verboden het haar streng. »Vrouw Trude is een slechte vrouw,« zeiden ze, »en ze doet goddelooze dingen, en als je naar haar toe gaat, ben je ons kind niet meer.« Maar het meisje stoorde zich niet aan het verbod van haar ouders, en ging toch naar vrouw Trude.

Toen zij bij haar kwam, vroeg vrouw Trude: »Waarom zie je zoo bleek?«

Het meisje stond te beven. »O,« zei ze, »ik ben zoo geschrikt van wat ik gezien heb!«

»Wat heb je dan gezien?«

»Ik zag een zwarten man hier op de trap.«

»Dat was een kolendrager.«

»Toen zag ik een groenen man.«

«Dat was een jager.«

»Toen een bloedrooden.«

»Dat was een slager.«

»O, vrouw Trude, het was gruwelijk! ik keek door het raam en toen zag ik in plaats van u, den duivel met een vurigen kop!«

»O, zoo!« zei ze, »dan heb je de heks in haar echte pakje gezien; ik heb al lang op je gewacht en naar je verlangd, je moet mij verlichten.»

Toen veranderde zij het meisje in een blok hout en gooide dat op het vuur, en zij ging er naast zitten en warmde zich. »Hé!« zei ze, »wat flikkert dat mooi!«

XLIV.
Peet de Dood

Een arme man had twaalf kinderen, en moest dag en nacht werken om ze den kost te kunnen geven. Toen nu het dertiende geboren werd, wist hij geen raad, en liep naar buiten den straatweg op, en den eersten dien hij tegenkwam wilde hij vragen peet te zijn. De eerste die hij ontmoette, dat was de lieve God, die wist al wat hij op het hart had, en zei: »Arme man, ik heb medelijden met je, ik zal je kind ten doop houden, en er voor zorgen, en maken, dat het op aarde gelukkig wordt.« De man vroeg: »Wie zijt ge?« »Ik ben de lieve God.« »Dan begeer ik u niet tot peet,« zei de man, »ge geeft de rijken en de armen laat ge hongeren.«

Dat zei de man, omdat hij niet wist hoe wijs God den rijkdom verdeelt. Hij wendde zich dus van den Heer af en ging verder. Toen trad de duivel op hem toe en sprak: »Wat zoekt ge? Wilt ge mij tot peet voor het kind hebben, dan zal ik hem goud in overvloed geven, en alle genot dat op de wereld is.« De man vroeg: »Wie zijt ge?« »Ik ben de duivel.« »Dan wil ik je niet tot peet, want je verlokt en bedriegt de menschen.« Hij ging en ontmoette den knokigen dood; die sprak: »Wilt ge mij tot peet?« De man vroeg: »wie zijt ge?« »Ik ben de dood, die allen gelijk maakt.« Toen sprak de man: »U wil ik hebben, ge zijt de rechte: ge haalt rijken en armen zonder onderscheid, ge zult peet bij mij zijn.« De dood antwoordde: »ik zal uw kind rijk en beroemd maken, want wie mij tot vriend heeft kan het niet slecht gaan.« De man sprak: »Den volgenden Zondag is de doop; zorg dat ge te rechter tijd komt.«

De dood verscheen zooals hij beloofd had en stond peet zooals het behoort.

Toen de knaap volwassen was, kwam op eens zijn peet, en hij moest meêgaan. Hij nam hem naar het bosch en wees hem een plant, die daar groeide: »nu zul je je peetgeschenk krijgen,« zei hij. »Ik maak je tot een beroemd dokter. Als je een zieke moet genezen, zal ik je verschijnen; sta ik aan het hoofdeneinde van den zieke, dan kun je veilig zeggen, dat je hem genezen zult, en je geeft hem van dit kruid, dan wordt hij beter; maar sta ik aan het voeteneind, dan behoort hij mij, en dan moet je zeggen, dat er geen hulp voor hem is, en dat alle dokters van de wereld hem niet redden kunnen. Maar pas op, dat je het kruid niet tegen mijn wil gebruikt, want dan zou het slecht met je afloopen.«

Het duurde niet lang of de jongen was de beroemdste arts van de wereld. »Als hij een zieke alléén maar aanziet, dan weet hij al hoe het staat, of hij genezen kan, of sterven moet,« zoo sprak men over hem, en van heinde en ver kwamen de menschen hem af halen om hunne zieken te bezoeken, en zóóveel goud kreeg hij, dat hij spoedig een rijk man was. Nu gebeurde het, dat de koning zwaar ziek werd; de dokter werd geroepen en moest zeggen of genezing mogelijk was. Toen hij bij het bed kwam, stond de dood aan het voeteneind, en er was voor den koning geen kruid meer gewassen. Toen kreeg de dokter den inval of hij den dood niet eens te slim af kon zijn, hij was toch zijn peet, en zou het voor één enkelen keer wel door de vingers zien, als hij een loopje met hem nam. Hij nam dus den zieke op en legde hem andersom, zoodat de dood nu bij zijn hoofd kwam te staan. Daarna gaf hij hem van het kruid, en de koning werd langzamerhand beter. Maar de dood kwam bij den dokter, en keek duister en toornig en dreigde hem met den vinger: »Déze keer zal ik het nog laten gaan, omdat je mijn peetekind zijt, maar waag je het nog eens mij te bedriegen, dan neem ik jezelf meê.«

Kort daarop bezocht een zware ziekte ’s konings dochter. De oude koning schreide dag en nacht, dat zijn oogen door een nevel zagen, en hij liet bekend maken, dat hij, die haar van den dood redden zou haar gemaal zou worden en de kroon erven.

Toen kwam de dokter aan het ziekbed, en zag den dood aan haar voeteneind. Hij had zich de waarschuwing van zijn peet moeten herinneren, maar de schoonheid van de prinses overweldigde hem zóózeer, dat hij alle denken liet varen. En hoe toornig de dood hem aanzag en dreigde met de vuist, hij veranderde toch de ligging van de zieke en gaf haar van het kruid, en het leven begon zich weêr in haar te roeren. Maar de dood, die zich ten tweeden male in zijn recht bedrogen vond, trad op den dokter toe: »nu is het jouw beurt,« en hij pakte hem met ijskoude hand en bracht hem in een onderaardsche grot. Daar brandden duizende en duizende lichten, groote en minder groote, en kleine, in onafzienbare rijen. Ieder oogenblik doofden er eenige uit en andere vlamden weêr op, dat het scheen of de lichtjes in aanhoudende wisseling dansten. »Zie,« zei de dood, »dat zijn voor de menschen de levensvlammen. De groote behooren aan kinderen, de mindergroote aan gehuwden in hun besten tijd, de kleine behooren aan grijsaards. Maar, soms hebben ook kinderen en jonge lieden een klein lichtje.« De dokter vroeg naar zijn eigen levenslicht. De dood wees op een klein, even nog opflikkerend vlammetje, dat bezig was uit te dooven, en zeide: »Zie dat is het.« »Ach mijn goede peet!« sprak de jongeling, »wees toch lief, en ontsteek een nieuw licht voor mij, dat ik het leven nog genieten kan, en Koning worden en de gemaal van de schoone prinses!« »Dat kan ik niet,« antwoordde de dood, »eerst moet het uwe zijn uitgedoofd, voor er een nieuw kan branden.« »Zet dan een nieuw op het oude, dat het blijft doorbranden als het zou uitdooven.« De dood hield zich of hij zijn wensch zou vervullen, en haalde een nieuw groot licht; maar bij het inzetten, deed hij opzettelijk of hij zich vergiste, om zich te wreken, en het stukje viel en doofde uit. Toen zakte de dokter in één en was nu zelf in handen van den dood.

1
...

Бесплатно

0 
(0 оценок)

Читать книгу: «Sprookjes: Tweede verzameling»

Установите приложение, чтобы читать эту книгу бесплатно