Читать бесплатно книгу «Nantas» Эмиля Золя полностью онлайн — MyBook
cover

Van dit oogenblik af waren Nantas’ kwellingen minder hevig. Drie maanden gingen voorbij: hij was overstelpt met werkzaamheden, daar de begrooting aan de orde was. In overeenstemming met den Keizer had hij verscheidene veranderingen bij het financiewezen ingevoerd. Hij wist, dat hij daarvoor in de Kamer veel zou moeten hooren en hij diende dus de noodige documenten voor zijn verdediging bijeen te brengen. Soms bracht hij gansche nachten werkende door. Dit bedwelmende hem en stemde hem kalmer. Zag hij juffrouw Chuin, dan ondervroeg hij haar zoo kort mogelijk.

Wist zij iets? Had mevrouw visites gemaakt? Had zij zich in sommige huizen lang opgehouden? En juffrouw Chuin deed een heel omstandig verslag. Tot nog toe echter kon zij niet anders dan zeer onbeteekenende feiten mededeelen.

Nantas stelde zich gerust, terwijl de oude jongejuffrouw geheimzinnig knipoogde en vertelde dat zij te avond of morgen wel een meer belangrijke ontdekking zou doen.

De waarheid was dat juffrouw Chuin over alles eens goed had nagedacht. Tienduizend francs waren niet voldoende om haar het huis van den notaris te doen koopen, zij kwam twintigduizend te kort. Aanvankelijk had zij er over gedacht zich aan de vrouw te verkoopen, waar zij zich reeds aan den man verkocht had. Zij kende mevrouw echter te goed en vreesde weggejaagd te worden bij de geringste zinspeling daarop.

Geruimen tijd voor dat Nantas haar die opdracht deed, had zij Flavie reeds voor haar eigen rekening bespied, zeggende dat de ondeugden der heeren de grondslagen dikwijls zijn voor het fortuin der bedienden, zij was hier echter gestooten op een van die kuische en onberispelijke levens, welken de trotsch verbiedt iets te doen wat niet edel is. Uit haar misstap was bij Flavie een afkeer ontstaan tegen al wat man was. Juffrouw Chuin was op dit punt wanhopig, toen zij op zekeren dag den heer des Fondettes ontmoette. Hij informeerde met buitengewone belangstelling naar zijn oude maîtresse en zij begreep aanstonds dat hij niets liever zou wenschen dan haar weder te bezitten, brandend van verlangen bij de gedachte aan het genot dat hij eens in haar armen gesmaakt had. Haar plan was gemaakt: zij zou den echtgenoot en den minnaar dienen, dat was een combinatie, die vernuftig mocht heeten.

Zij had op ’t juiste tijdstip den heer des Fondettes gesproken. Deze hopeloos verliefd, zou zijn fortuin opgeofferd hebben om de vrouw te bezitten, die hem eens één oogenblik had toebehoord. Hij was het zelf die juffrouw Chuin met het voorstel voor den dag kwam. Toen hij haar een tweede maal zag, zwoer hij, dat hij zich dooden zou, als zij hem de behulpzame hand niet reikte. Juffrouw Chuin nam acht dagen bedenktijd, doch eindigde met hem te beloven te doen wat in haar vermogen was; zij zou tienduizend francs ontvangen, als zij hem op een avond in de kamer van Flavie verborg.

Den volgenden morgen zocht Juffrouw Chuin Nantas op.

“Wat hebt ge voor nieuws?” vroeg hij verbleekend.

Zij wilde haar doel bereiken langs een omweg.

Mevrouw had ongetwijfeld een liaison. Ook geloofde zij dat er wel eens rendez-vous bepaald werden.

“Kom ter zake”, zeide Nantas, woedend van ongeduld.

Eindelijk kwam de naam van den heer des Fondettes over hare lippen.

“Vanavond kan u hem vinden in de kamer van mevrouw”.

”’t Is goed, dank je”, stotterde Nantas.

Met een beweging van de hand gaf hij haar te kennen dat zij gaan kon. Hij was bang dat hij zich zwak zou toonen tegenover haar. Dit plotseling wegzenden vervulde haar met verwondering en blijdschap; zij had zich op een lang verhoor voorbereid en haar antwoorden reeds bedacht, bevreesd als zij was, zich te zullen verspreken. Zij maakte een buiging en trok zich met geveinsd medelijdend gelaat terug.

Nantas sprong overeind. Nu hij alleen was, sprak hij hardop:

“Vanavond … in haar kamer …”

En hij bracht de hand aan zijn hoofd, alsof hij vreesde dat het barsten zou. Dit rendez-vous, gegeven in de echtelijke woning was de onbeschaamdste beleediging, welke hij zich kon denken. Zoo’n smaad kon hij zich niet laten welgevallen. Zijn vuisten balden zich, hij zag zich in zijn verbeelding reeds een moordenaar. Het werk, waaraan hij bezig was, moest echter nog af. Driemaal zette hij zich voor zijn bureau, driemaal sprong hij overeind, het werk drong hem tot kalmte doch een wild verlangen, dat hem aanzette, oogenblikkelijk naar zijn vrouw te gaan en haar heur laagheid voor de voeten te werpen, stond daar naast.

Hij bedwong zich zelven echter en hervatte zijn arbeid, zwerende hen van avond beiden te dooden. Dit was de grootste overwinning ooit op zichzelf behaald.

Dien namiddag ging Nantas den keizer het voorloopig begrootingsplan overhandigen. Deze maakte echter eenige aanmerkingen, welke hij echter gemakkelijk weerlegde. Hij moest echter beloven, vóór den volgenden dag het ontwerp werd ingeleverd, verscheidene punten hier en daar nog toe te lichten.

“Sire, ik zal den ganschen nacht doorwerken”, zeide hij, terwijl hij dacht: “ik zal hem om twaalf uur dooden, dan kan ik tot de dag aanbreekt aan mijn werk blijven.”

Dien avond aan het diner was het onderwerp van het gesprek tusschen Nantas en baron Danvilliers het veelbesproken begrootingsplan. Hoewel hij niet alle inzichten van zijn schoonzoon deelde, vond hij zijn ideën groot en oorspronkelijk. Onderwijl hij den baron antwoordde, had Nantes meenen te bespeuren dat de oogen van zijn vrouw de zijne zochten. Zij zag hem tegenwoordig zoo dikwijls aan; er was niets teeders in haar blik, doch zij scheen tot diep in zijn hersenen te willen doordringen. Nantas onderstelde dat zij vreesde voor verraad, hij veinsde zich daarom zoo opgeruimd mogelijk en sprak levendig over zijn plannen, waarvoor hij allengs ook den baron wist te winnen.

Flavie staarde hem aldoor aan en een schemer van teederheid vloog een oogenblik over haar gelaat.

Tot middernacht arbeidde Nantas in zijn cabinet. Hij was langzamerhand weer geheel in zijn werk opgegaan; niets bestond meer voor hem, dan dit ontwerp, dit financieele raderwerk, dat hij stuk voor stuk ineen had gezet, tallooze moeielijkheden overwinnende.

Toen de pendule twaalf uur sloeg, hief hij instinktmatig het hoofd op. Een doodsche stilte heerschte rondom hem. Plotseling herinnerde hij zich, dat te midden van deze duisternis en deze stilte het verraad sliep.

Met weerzin rees hij uit zijn fauteuil overeind en spijtig legde hij de pen neer. Als zoekende naar zijn oude wilskracht, deed hij eenige schreden door de kamer. Plotseling steeg de warmte hem echter naar ’t hoofd, zijn oogen begonnen te gloeien en hij spoedde zich naar de vertrekken zijner vrouw.

Dien avond had Flavie haar kamenier reeds vroeg weggezonden. Zij wilde alleen zijn. Tot twaalf uur bleef zij in het kleine salon, dat aan haar slaapkamer grensde. Lang uitgestrekt op de canapé, las zij een boek, dat haar echter ieder oogenblik uit de hand gleed. Dan staarde zij voor zich, vaag, droomerig. De hardheid van haar gelaat was verdwenen; nu en dan glansde er iets op als een glimlach.

Plotseling sprong zij overeind. Men had geklopt.

“Wie is daar?”

“Open”, antwoordde Nantas.

De verrassing was zoo groot, dat zij werktuigelijk de deur opende. Nog nooit was haar man zoo bij haar binnengekomen. Hij trad de kamer in, een woeste uitdrukking op het gelaat. Juffrouw Chuin, die hem in den gang had bespied, had gelegenheid gevonden hem in ’t oor te fluisteren dat de heer des Fondettes zich reeds gedurende twee uren bij haar bevond. Hij gebruikte dan ook niet den minsten omslag.

“Gij verbergt een man in uw kamer”, zeide hij.

Flavie was zóó weinig met haar gedachten bij ’t geen hij sprak, dat zij hem niet dadelijk antwoordde. Eindelijk begreep zij hem.

“Gij zijt gek, mijnheer”, zeide zij.

Zonder verder te redeneren wilde hij zich naar haar slaapkamer begeven, maar met een sprong stelde zij zich voor de deur, uitroepende:

“Ik verbied u hier binnen te gaan … Dit zijn mijne vertrekken, waar ik meesteres ben”.

Zich oprichtende in haar toorn, bewaakte zij de deur.

Een oogenblik stonden zij sprakeloos tegenover elkander, elkander woedende blikken toeschietende. Het hoofd vooruit, de handen uitgestrekt, stond hij gereed zich op haar te werpen, teneinde zich een doorgang te banen.

“Ga uit den weg”, stiet hij op schorren toon uit, “ik ben sterker dan gij en ik zal binnen”.

“Neen, gij zult niet binnen, omdat ik het niet wil”.

Als een krankzinnige schreeuwde hij: “daar is een man, daar is een man …”

Zij verwaardigde zich niet hem tegen te spreken en haalde als eenig antwoord de schouders op. Toen hij nog een pas nader kwam, zeide zij:

“Welnu, ondersteld dat daar een man is, wat gaat u dat aan? Ben ik niet volkomen vrij te doen en te laten wat ik wil?”

Hij deinsde bij deze woorden terug, alsof hij een slag in ’t gelaat had ontvangen. Inderdaad zij was vrij. ’t Was of een koud bad over hem werd uitgestort, hij voelde dat zij in dit oogenblik de meerdere was en dat hij zich aanstelde als een dwingerig ziek kind. Hij dacht niet aan hun overeenkomst, zijn hartstocht maakte hem onbillijk. Waarom was hij niet blijven werken in zijn cabinet? Een doodelijk bleek overtoog zijn wangen. Toen Flavie zag welken verpletterenden indruk haar woorden op hem hadden gemaakt, verwijderde zij zich van de deur, terwijl een mildere trek over haar gelaat gleed.

“Zie!” zeide zij kortweg.

Zij trad de kamer binnen, een lamp in de hand, terwijl Nantas op den drempel bleef staan. Met een gebaar had hij haar te kennen gegeven dat hij niet wenschte te zien, doch thans drong zij er op aan. Toen zij voor het bed kwam, lichtte zij de gordijnen op en des Fondettes, daarachter verborgen, kwam te voorschijn. De schrik was zóó hevig, dat zij een gil gaf. “’t Is waar”, stamelde zij verward, “’t is waar, daar was een man in mijn kamer .. Ik wist het echter niet, bij God, ik wist het niet!”

Met een uiterste wilsinspanning hernam zij haar kalmte; zij scheen er zelfs spijt van te hebben dat zij gepoogd had zich te verdedigen.

“Gij hebt gelijk, mijnheer, en ik vraag u wel pardon”, zeide zij tot Nantas, terwijl zij haar best deed zoo koud en onverschillig mogelijk te spreken.

Des Fondettes vond zijn toestand bespottelijk. Hij zou alles hebben willen geven als haar echtgenoot woedend was geweest.

Nantas zweeg echter. Hij was alleen zeer bleek. Toen hij zijn blikken van des Fondettes naar Flavie had gewend, boog hij voor de laatste en fluisterde alleen:

“Mevrouw, vergeef mij, gij zijt vrij”.

Hij keerde haar den rug toe en ging. ’t Was of er iets in hem was gebroken; alleen de spieren van het zenuwstelsel werkten nog.

In zijn cabinet teruggekeerd, liep hij rechtstreeks op een lade toe, waarin hij een revolver verborgen hield. Na het wapen te hebben bekeken, zeide hij hardop, als sloot hij een overeenkomst met zichzelf:

“Komaan, ’t is genoeg, ik zal mij aanstonds dooden”.

Hij draaide de lamp, die lager was gaan branden, wat op en nam weer plaats voor zijn bureau, stil en ijverig beginnende te werken. Zonder de minste aarzeling, te midden der stilte, voltooide hij de straks begonnen zin. De bladen papier hoopten zich, een voor een, naast hem op. Twee uur later toen Flavie, die des Fondettes had weggejaagd, blootsvoets beneden kwam en luisterde aan de deur van zijn cabinet, hoorde zij niet anders dan het gekras der pen over ’t papier, toen boog zij zich en keek door ’t sleutelgat. Nantas schreef aldoor, met dezelfde kalmte, terwijl op zijn gelaat niet anders te lezen stond dan kalmte en voldaanheid over zijn werk. Bij het licht der lamp zag zij een revolver naast hem liggen.

V

Thans was het oude huis, dat grensde aan den tuin van het trotsche gebouw, het eigendom geworden van Nantas, die het van zijn schoonvader had gekocht. Dikwijls had hij, nadat hij zijn fortuin had gemaakt, behoefte gevoeld er zich eenige uren af te zonderen. Dáár had hij geleden, dáár wilde hij zijn overwinning genieten. Deed zich een hindernis voor, dan hield hij er van dáár na te denken en plannen te beramen. Daar werd hij weer wat hij eens geweest was. Nu hij den dood onvermijdelijk achtte, wenschte hij ook dáár te sterven. Tegen acht uur was Nantas ’s morgens eerst met zijn taak gereed. Bevreesd dat hij door vermoeidheid zou worden overvallen, wiesch hij zich met koud water. Daarop riep hij zijn onderscheidene beambten om hun de noodige orders te geven. Met zijn secretaris had hij een lang onderhoud; deze moest onverwijld het begrootingsontwerp naar de Tuileriën brengen en de noodige verklaringen geven, wanneer de Keizer nieuwe aanmerkingen maakte. Toen dit afgedaan was, meende Nantas, dat hij zijn taak had teneinde gebracht. Hij had alles geregeld, hij zou niet heengaan als een bankroetier, alles in wanorde achterlatende. Eindelijk behoorde hij zichzelven toe, zonder dat men hem kon beschuldigen van egoïsme of lafhartigheid.

’t Sloeg negen uur. Het was tijd. Toen hij echter zijn cabinet zou verlaten, restte hem nog een bittere beker. Juffrouw Chuin kwam binnen om haar tienduizend francs te ontvangen. Hij betaalde haar en moest zich nog een laatste familiariteit van haar getroosten.

Zij veinsde een moederlijke genegenheid en behandelde hem vrijwel als een schoolknaap. Had hij nog geaarzeld, deze laatste beleediging was meer dan voldoende zijn besluit onherroepelijk vast te stellen. Hij klom haastig naar boven, vergetende den sleutel uit de deur te nemen.

Niets was veranderd. Het behangselpapier was nog op evenveel plaatsen gescheurd, het bed, de tafel en stoel bevonden zich nog steeds op dezelfde plaats; over alles lag nog hetzelfde waas van armoede en ellende. Een oogenblik bezag hij dit alles opmerkzaam, zich zijn vroegere worstelingen weer voor den geest roepende. Daarna naderde hij het venster, waardoor nog steeds hetzelfde gedeelte van Parijs te zien was, de boomen van zijn eigen weelderig huis, de Seine, de kaden, een stuk van den rechteroever, waar de huizenstroom heengolfde, rijzende, zich verwarrende tot aan Père-Lachaise, heel in de verte.

Op de oude tafel, onder het bereik van zijn hand, lag de revolver. Nu had hij geen haast meer; hij was zeker dat niemand hem zou kunnen storen en dat hij zich dooden kon zooals hij dat wilde. Hij dacht zich weg in het verleden en vond dat hij precies even ver was als toen. Reeds eens, op een avond, had hij op deze zelfde plaats, zich het hoofd willen verbrijzelen; toen was hij te arm om een revolver te koopen en had hij niets om aan zijn ellende een einde te maken, dan het straatplaveisel; het einde was toen echter evenals thans: “Sterven”. In zijn heele bestaan, was eigenlijk niets hem zoo trouw gebleven als de dood, een vriend op wien hij rekenen kon en die altijd voor hem gereed stond.

Hij vond het nu jammer, dat hij tien jaar te lang geleefd had. De wetenschap, die hij in het leven had gekregen, al stijgende tot rijkdom en macht, leek hem klein en nietig toe. Waartoe had hij zooveel wilskracht vermorst, waartoe zooveel kracht verspild, daar de wil en de kracht toch niet alles beteekenden? Een hartstocht was voldoende geweest hem ten onder te brengen. Zijn dwaze liefde voor Flavie deed het gebouw dat hij had opgetrokken, op zijn grondvesten schudden. ’t Was vreeselijk min en had wel iets van de straf eens schooljongen, die op een tak is geklommen, en met tak en al naar beneden valt. Het leven was een onding, waarin de groote geesten even ellendig ondergingen als gekken en dwazen.

Nantas nam de revolver van de tafel en laadde hem langzaam. Een laatste gevoel van spijt deed hem een oogenblik week worden. Wat had hij niet kunnen volbrengen, als Flavie hem had begrepen! Den dag, waarop zij zich aan zijn borst zou hebben geworpen, uitroepende: “Ik heb je lief?” dien dag zou hij de kracht in zich gevoeld hebben de wereld te verzetten. Zijn laatste gedachte was minachting voor de kracht, waarvan hij alles had gehoopt en die niet in staat was geweest hem de liefde van Flavie te geven. Hij hief het wapen op. De morgen was schoon.

Door het open venster gleden de zonnestralen binnen, hun spel van jeugd en schoonheid spelende in de kleine kamer.

In de verte begon het reuzenlichaam van Parijs zich te bewegen. Nantas drukte den loop tegen zijn slaap. Op ’t zelfde oogenblik werd echter de deur woest opengeworpen en Flavie vloog binnen. Den revolver wegduwen was het werk van een oogenblik, doch het schot ging af, en de kogel in den zolder. Zij zagen elkander aan. Zij was echter zóó zenuwachtig, dat zij niet spreken kon. Eindelijk voor het eerst Nantas intiem aansprekende, vond zij het woord, het eenige dat hem kon doen besluiten het leven niet te verlaten.

Zij wierp zich aan zijn hals en riep snikkend: “Ik heb je lief!” Zij ontwrong aan haar hoogmoed deze bekentenis, die Nantas deed opspringen van vreugde:

“Ik heb je lief, omdat je sterk bent!”

Бесплатно

0 
(0 оценок)

Читать книгу: «Nantas»

Установите приложение, чтобы читать эту книгу бесплатно